Ondernemer met een missie

1955
“In mijn jeugd dacht ik niet na over zaken als ontwikkelingshulp. Ik meende wel te weten hoe alles in elkaar stak. Mensen moesten hun eigen boontjes doppen.”

Tot in de jaren ’90 was hij een ‘rechts balletje’, dat niks had met ontwikkelingshulp. “Mensen moeten hun eigen boontjes doppen”, vond hij. In 2009 reisde hij naar Afrika. Nu, 10 jaar nadien, staat er een kindertehuis in het Keniaanse Maai Mahiu, dat ontstond op initiatief van Erwin van Andel (52) en andere Epenaren. Net als een reeks projecten die ten goede komen aan de lokale bevolking aldaar. Een betrokken ondernemer vertelt over zijn transformatie.

“In mijn jeugd dacht ik niet na over zaken als ontwikkelingshulp. Ik meende wel te weten hoe alles in elkaar stak. Een ‘rechts balletje’ met uitgesproken ideeën. Mensen moeten hun eigen problemen maar oplossen, vond ik. Vroeger wilde ik militair worden, bij de marechaussee. Na mavo en havo, vond ik op de detailhandelsschool leren eindelijk leuk. Ik werkte op de markt en dat sprak me ook aan. Het ondernemerschap zat er blijkbaar al vroeg in, want vroeger gingen we appels plukken bij de boer en die verkochten we aan de deur. Na de detailhandelsschool had ik geen zin om in dienst te gaan. Ik baalde dat ik was afgekeurd voor de officiersopleiding. Daarom ben ik een jaar naar Zwitserland gegaan en heb daar gewerkt in de Coop. Uiteindelijk hoefde ik vanwege broederdienst niet in dienst.”

Na een jaar ‘Zwitserland’ solliciteert Erwin als groenteman bij Albert Heijn in Apeldoorn. Hij wordt afdelingschef, maar kan in Apeldoorn niet doorgroeien en trekt daarom naar Hoogvliet als assistent-bedrijfsleider en later bedrijfsleider met een eigen vestiging. “Ik snapte die westerlingen niet, zó grof in de mond. Wat ze allemaal tegen elkaar en tegen klanten zeiden… je gelooft het niet.”
Als nuchtere oosterling ligt de Veluwe hem meer en in 1995 solliciteert Erwin als bedrijfsleider bij de C1000 in Apeldoorn. Zijn ondernemersbloed gaat stromen. “Ik draaide een grote winkel en zag wat er allemaal mogelijk was. ‘Dat kan ik zelf ook’, dacht ik, en ik maakte m’n ambities kenbaar bij de directie. We waren met onze supermarkt tweede geworden in de competitie ‘Winkel van het jaar’ dus ik was in beeld.”
Hij krijgt de kans in Harderwijk. Daar komt (in 1999) een winkel vrij, die op de nominatie staat om uitgebreid te worden. Erwin (dan 32) gaat enthousiast aan het werk. Het wordt een zware tijd. “Door de prijzenoorlog hadden kleine winkels het moeilijk en ook de verbouwing naar een grotere supermarkt ging niet door.”
Gelukkig mag hij zich al snel inschrijven voor een andere winkel en zo komt hij in 2005 terecht in Epe. Daar zijn meer kapers op de kust, in de personen van ondernemers met de nodige ervaring. “Ze vroegen wat mijn eigen vermogen was. ‘Dat is negatief’, antwoordde ik, ‘maar jullie zoeken toch een goede ondernemer? Als het om eigen vermogen gaat, kan ik beter opstappen, maar als jullie een ondernemer zoeken die het marktgebied kent en die er echt iets van wil maken, dan staat die voor je’. En de rest is geschiedenis”, vertelt hij met een brede lach.

Tot de nek in de schulden
Ook de begintijd in Epe is zwaar. C1000 is nog geen gevestigde naam, in tegenstelling tot Albert Heijn. “Vooral het eerste jaar was niet leuk. Financieel was het zó zwaar. Je begint op nul en steekt je tot je nek in de schulden. Zorgen? Nee, dat viel wel mee. We deden dingen die helemaal niet konden en economisch niet verantwoord waren, maar we wilden een plek veroveren. Zo haalden we alle producten twee dagen voor de versheidsdatum al uit de winkel. De kwaliteit moést goed zijn en we wilden koste wat het kost de beste service bieden. Meteen na het 1-jarig bestaan begon het te lopen. Heel raar. Alsof de mensen dachten ‘bewijs je eerst maar eens’.”
Smit H.J. in Vaassen, ook een C1000, is een voorbeeld. “De heer Smit deed alles voor Vaassen. Hij sponsorde veel, was goed voor zijn mensen; naar mijn idee hét voorbeeld van een supermarkt die het perfect doet in een dorp en alles eruit haalt wat erin zit. Een winkel drijven in een dorp is wezenlijk anders dan in een stad. Wij hebben ook overal reclameborden neergezet. Ons sponsorbudget was veel te hoog, maar we hebben het wel gedaan. We wilden dat ze overal onze naam tegenkwamen. Een supermarkt in een dorp heeft een functie. Je wilt je dorp levend houden en zelf goed draaien, dus je moet met elkaar groeien.”

Waardering
Hoogtepunt voor Erwin van Andel is de waardering van de klanten. “We zijn in 2007 uitgeroepen tot meest klantvriendelijke winkel van de gemeente. We zijn misschien wel de belangrijkste winkel van het dorp. Onze visie? Zorg dat je je onderscheidt. Dat je het altijd beter doet op het gebied van service. Het maakt niet uit wat er op de gevel staat, C1000, Jumbo, Plus of Albert Heijn. Ik ben tevreden als ze zeggen: ‘We gaan bij Van Andel boodschappen doen’. Natuurlijk is het merk ook belangrijk, daar trek je je aan op, maar voor een dorp is het niet het allerbelangrijkste.”

Italië
Het favoriete vakantieland van Erwin van Andel is Italië. Met afstand. “Ik ben in het verkeerde land geboren, ik had wel in Italië willen leven, dat is echt m’n tweede land. Het eten, de gezelligheid, het op straat leven, de onderlinge familieband, die ‘mamma’s’ die het hele gezin bij elkaar houden, ik vind het zo mooi, ja het eten en de temperatuur ook natuurlijk. De gezelligheid aan tafel is zo fantastisch.”
Tot 2009 komt hij nooit verder dan Italië. Gezien zijn passie voor dit land is het ook niet direct te verwachten dat hij veel verder zal gaan reizen. Hoe raakte hij dan in Afrika verzeild en hoe verandert hij van ‘rechtse bal’ in ‘betrokken helper’? “Er verschoof iets bij me toen we kinderen kregen – Tim is inmiddels 21 en Lianne is 20. Al voor hun geboorte kreeg ik meer oog voor anderen. We adopteerden al snel via ‘Foster Parents Plan’ een kindje op afstand. Het zal ook met volwassen worden te maken hebben. En Afrika? Dat is eigenlijk vreemd gelopen. In 2007 bracht Unilever een nieuwe Lipton thee op de markt. Het concern organiseerde een wedstrijd voor supermarkten om deze thee op een originele manier te promoten. De hoofdprijs was een geheel verzorgde safari naar Kenia. “‘Zullen we meedoen?’, zei ik tegen Jan Brinkman. ‘Dan pakken we ook flink uit. En als we winnen laten we de vrouwen thuis’. Wij wonnen en in Kenia hebben we alles gezien: de mooiste parken, luxe hotels. Onze reisleidster vroeg de laatste week of we bij een weeshuis wilden gaan kijken in Maai Mahiu. We wisten niet wat we zagen. Zoveel viezigheid en ellende, maar tegelijk ook de vrolijkheid van de kinderen. Het raakte Jan en mij enorm.”


‘Dankzij de hulp van vrienden, familie, collega’s, klanten en sponsors staat er een nieuw kindertehuis; daar ben ik dankbaar voor’

Beide collega’s besluiten om het niet bij dit bezoek alleen te laten en in actie te komen. Mede dankzij de winkel en de klanten die hen steunen slaan de acties aan. Op die manier worden de douches opgeknapt, de jongensslaapzaal, de toiletten; er worden uniformen aangeschaft en een waterproject komt van de grond. “Het weeshuis werd gerund door een grote organisatie, ‘Red een kind’. We praatten daar altijd met de kinderen en ontdekten al snel dat zij vooral hun verhaal kwijt wilden. Even aandacht, een potje voetballen, wat kletsen. Er was een slaapzaal voor 72 kinderen, met één ‘mamma’ die de boel regelde. Dat is natuurlijk niet te doen. We spraken met betrokkenen en kwamen langzaam tot het idee van een kleinschalig kindertehuis. Een plek waar kinderen worden opgevangen, waar ze veilig kunnen opgroeien, waar ze aandacht krijgen en zich kunnen ontwikkelen. Ze missen natuurlijk een vader en een moeder. Die grote organisaties pochen dat ze driehonderd kinderen helpen. Maar is dat echt helpen of geef je ze alleen maar te eten? Ontwikkelingshulp is volgens mij dat je mensen ergens brengt en ze een goede toekomst bezorgt. Als zij een goede toekomst krijgen, krijgen hun kinderen dat ook.”

In 2010 koopt de door Erwin van Andel, Jan Brinkman en Marco van der Haar opgerichte Stichting Kenya Kinderen 2 hectare grond, zo’n 3 kilometer buiten het dorp Maai Mahiu. Nog dat jaar is het kindertehuis ‘Boresha Maisha ya Mtoto Mkenya’ een feit. “We lieten in een paar jaar vijf huizen bouwen, die elk plaats bieden aan maximaal twaalf kinderen. Het zijn degelijke huizen van steen, goed geventileerd en makkelijk schoon te houden. Hier wonen de kinderen samen met hun pleegmoeder en -vader. Net als in een groot gezin. Alle kinderen krijgen hier hun eigen bed op een gedeelde slaapkamer voor vier kinderen. In de grote woonkamer eten de kinderen, maken zij hun huiswerk of doen zij spelletjes. We vangen inmiddels zestig kinderen op, die zich positief ontwikkelen, ze stralen weer, ze mogen weer kind zijn en alle ellende vergeten die zij hebben meegemaakt.”

Focus op zelfredzaamheid
Tussendoor wordt gewerkt aan de zelfredzaamheid van het kindertehuis. “Een tuinbouwproject dient om eigen groente te verbouwen en eventuele overproductie te verkopen. Een koeienstal werd gebouwd en we kochten vijf koeien voor de melkproductie. Allemaal kleine projecten die zorgen voor verlaging van de jaarlijkse kosten en die het leven op het complex verbeteren. Vanaf het begin werken we ook samen met een lokale privéschool: The Sacred Heartsschool. Dit om de kinderen een belangrijke basis voor hun onderwijs te bieden. Zo krijgen ze de kans om het juiste niveau te halen voor het goedkopere vervolgonderwijs”, vertelt Erwin. Een ander project wil de watervoorziening in het gebied verbeteren. Daarvoor is veel geld nodig en daarom initieert Stichting Kenya Kinderen projecten als ‘Epe Fietst voor Water’, waarover u veel meer kunt lezen in de Veluwe Actief-Krant van juni.

Stichting Kenya Kinderen is feitelijk een bedrijf. Erwin runt het met zijn medebestuursleden Jan Brinkman en, sinds kort, Steven Geerts als opvolger van Marco van der Haar. Ze zijn er zeker 4 tot 8 uur per week druk mee. Met uitschieters tot tientallen uren, zoals nu met het waterproject. Gelukkig is er in Kenia volop hulp. “Dat moet ook. Als de lokale bevolking het niet draagt, kun je beter stoppen. Natuurlijk hebben we fouten gemaakt. Het is een leerschool. We hebben sommige mensen teveel vertrouwen gegeven en zijn daardoor weleens geld kwijtgeraakt. Maar ja, als je niks hebt en er zijn ‘rijke westerlingen’ die geld overmaken; dan is het ook naïef van ons om te denken dat iedereen dat aanwendt voor het project. Nu hebben we dat geborgd. We hebben een bankrekening geopend in Kenia en alleen twee gevalideerde mensen, die allebei een handtekening moeten zetten, kunnen daar geld van afhalen. Een van die mensen is mijn inmiddels 32-jarige ‘sponsordochter’ Alice, die het kindertehuis grotendeels runt. Haar vertrouw ik volkomen. Dankzij deze mensen hebben we het project goed kunnen voortzetten.”

Groei
Zijn belangrijkste karaktereigenschap is misschien wel de rust die hij uitstraalt. “Je maakt mij niet zo gauw gek. Dat is voor het personeel ook fijn. Ze kunnen altijd bij me binnenlopen, de deur staat altijd open. Ik ben niet snel boos en geef mensen de gelegenheid om te groeien. Fouten maken is niet erg, zolang het maar niet drie keer dezelfde fout is.” Erwin geeft een voorbeeld: “Hellen is bij ons begonnen op de afdeling ‘brood’, helemaal onderop. Ze is nu kaderlid, een van de vier leidende figuren in het bedrijf. Daar geniet ik van als je iemand zo ziet groeien.”

Die gelegenheid geven tot groei zien we ook terug in het Afrikaproject. Stichting Kenya Kinderen wil mensen ergens brengen. Geld toeschuiven alleen is te simpel, dat is afkopen, meent Erwin. “Als de mensen er niet achter staan, gaat het nooit wat worden. Het is hún project. Dat geldt ook weer voor het waterproject dat nu loopt en waarvoor een lokale Waterboard is opgericht, die verantwoordelijk is voor het reilen en zeilen. De leiding van de Waterboard is in handen van de plaatselijke pastoor, de schoolmeester en een vrouwelijke ondernemer. Als je mensen verantwoordelijkheid geeft, is er meer betrokkenheid en kun je meer realiseren.”

Als hij ooit stopt als ondernemer, wil hij ook de stichting hebben overgedragen. “Het liefst aan de mensen daar. Ergens na m’n 60e wil ik stoppen, maar voorlopig vind ik het werken nog hartstikke leuk, ik moet er niet aan denken om thuis stil te zitten. Tegen die tijd willen we de projecten wel zelfvoorzienend hebben. Het waterproject gaat daarbij helpen. Uiteindelijk komt daarbij meer geld binnen dan we nodig hebben aan onderhoud en beheer. Het geld dat over is gaat dan naar het kindertehuis.”

Voorlopig denkt Erwin van Andel nog niet aan stoppen. Er zijn nog zoveel plannen. “We willen bijvoorbeeld een ambachtsschool starten. Er is wel scholing, maar nergens vind je een vakschool. Mensen moeten leren hoe ze moeten lassen, timmeren, enzovoort. Zo’n ambachtsschool is nog een grote wens.”

PEC Zwolle
Naast het drukke ondernemerschap en ‘Afrika’ zit Erwin nog bij de rotary en wordt hij binnenkort voorzitter van het Kulturhus Epe. Nauwelijks tijd dus voor hobby’s? “Het fietsen vind ik nu weer erg leuk. Het schoot er een tijd bij in – na de vorige tocht in Kenia heb ik nauwelijks meer gefietst – maar het blijft mooi. En niet te vergeten PEC Zwolle. Ik ga nu het vijfde seizoen in als sponsor van die club. Ik was altijd al gek van voetbal. Het begon met Ajax, maar een avondje Ajax komst me een hele dag. Ik ben beperkt in de tijd, dus ‘Zwolle’ past me beter. De club spreekt me ontzettend aan. Alles kan daar. Je kunt er rustig met je gezin naartoe. Toen mijn zoon nog bij EZC voetbalde, hebben we eens met veertig kinderen een duel bezocht. Dat kan gewoon. Veel ouders met kinderen, dat is voetbal, zo hoort het te zijn. De herkenning en waardering bij ‘PEC’ is groot. Soms krijg ik daar meer waardering dan van clubs uit Epe. Als ik binnenkom staat er altijd iemand klaar die je bij naam begroet. Het zijn kleine dingen. Men waardeert het dat iemand uit Epe, die geen zakelijk belang heeft bij de stad Zwolle, juist PEC sponsort. Laatst ben ik nog naar een half uurtje PEC Zwolle-FC Groningen geweest. Dat duel was vanwege onweer gestaakt. In het korte restant boog Zwolle een 1-2 achterstand om in een 3-2 voorsprong. Geweldig! Al was het restant 10 minuten geweest, dan was ik nog gaan kijken. Ik zit bij wedstrijden echt met een shawltje, ook bij uitwedstrijden, ik voel me echt supporter.”

Terug naar het fietsen. Hij kijkt uit naar de tocht in Kenia. “Natuurlijk is er spanning en hoop je dat er geen rare dingen gebeuren – voor mij is het project geslaagd als iedereen veilig aankomt bij het kindertehuis – maar ik verheug me er enorm op. Het is vooral mooi om weer twintig nieuwe mensen Kenia te kunnen laten zien. Het land is zo ontzettend mooi. Als je er geweest bent, wil je weer terug, de mensen zijn zo vriendelijk, dat kun je je niet voorstellen. Ik kan het niet vaak genoeg zeggen: ga echt 100 procent genieten. Stap dan maar het laatste uurtje van de fiets in de auto als je de route niet redt, maar geniet ervan. Het is zó gaaf. Hier in Nederland moet je trainen, trainen, trainen. En daardoor zorg je ervoor dat je straks in Afrika kunt genieten. Dat je zo’n project met een groep van 32 mensen aangaat is geweldig. Als je in het vliegtuig stapt begint de adrenaline al te stromen. Je doet het echt met z’n allen. Het is tweezijdig: het goede doel is belangrijk en daarnaast de eigen uitdaging om de tocht te volbrengen.”

Heeft hij na ‘Epe klimt Kilimanjaro’ en de twee fietstochten in Kenia nog andere plannen om mensen te enthousiasmeren voor zijn ‘Kenia-dromen’? “Het lijkt me mooi om met auto’s van bijvoorbeeld Egypte naar Kenia te trekken. Dan moet je echt tijd hebben. En het is ook duur en risicovol. Misschien iets voor na m’n pensioen? Een andere optie is om met een kameel door de woestijn van Noord-Kenia te trekken. Daar heb je zeer uitgestrekte gebieden. Dat is ook afzien; dat zou ik nog een keer willen doen. Echt een nomadenbestaan, je komt daar niemand tegen.”

Toeval bestaat niet, zou je haast zeggen. Hoe groot is de kans dat juist een rechtlijnige supermarkteigenaar terechtkomt in een dorpje in Kenia? En daar van de manager van een weeshuis een van zijn laatste visitekaartjes krijgt? En geraakt wordt door de ervaringen? Hoe dan ook, er is veel goeds uit dit bezoek voortgekomen. Hij houdt zich overigens niet met ‘Kenia’ bezig uit religieuze overtuiging. “Ik ben wel gelovig, maar doe dit bewust niet vanuit christelijk oogpunt. Er is bij mij geen zendingsdrang. Ik geloof wel dat je je steentje moet bijdragen. Ik voel me niet geroepen om iedere week naar de kerk te gaan, maar door wat ik nu doe denk ik dat ik m’n bijdrage lever. Wij moesten overigens van huis uit naar de kerk en dat vond ik niet vervelend. Ik heb dus wel bepaalde waarden en normen meegekregen die ongetwijfeld een rol spelen bij de sleutelmomenten in je leven.”

‘Ik zie dat kind nog zo voor me’
Erwin van Andel kan zich het sleutelmoment in Kenia nog glashelder voor de geest halen. “Alles aan het weeshuis was indrukwekkend, maar één ding sprong eruit. We hadden net de toiletten gezien, zó vies, het stonk er enorm! ‘Hier laat je nog geen varken zitten’, dacht ik. Toen gingen de kinderen voor ons zingen en voor de ingang zat een klein meisje met een geel jurkje en die had zo’n plezier. ‘Hoe kan dit?’, dacht ik. Al die ellende, geen ouders, oude barakken en dan die ongeremde vrolijkheid van een kind. Dat laat je niet meer los. Ik zie dat kind nog zo voor me. Dat maakte zoveel indruk. Ik was nog nooit buiten Europa geweest. Misschien heeft het wel zo moeten zijn. Als ik van de manager niet zijn bijna laatste visitekaartje had gekregen, hadden we geen contactgegevens gehad. Misschien was het dan toch verwaterd, net als bij andere bezoekers die met ons mee waren bij het weeshuis. Terug in Nederland verval je toch al snel in je eigen ritme. Bij ons gebeurde dat niet. Jan en ik versterkten elkaar natuurlijk en we hadden het voordeel van de winkel, zodat we klanten konden ‘meenemen’ in onze ideeën. En een paar jaar later staat er een nieuw kindertehuis. Dankzij de hulp van veel vrienden, familie, collega’s, klanten, sponsors; daar ben ik dankbaar voor.”

Tekst: Ton Brands
Foto’s: Martin Hogeboom / Foto onderaan: privéarchief Erwin

van Andel